Laatste update: 30 november 2025 20:03 uur
Na de herfstvakantie gaan we door met periode 2, die doorloopt totaan de kerstvakantie. We gaan net als ik periode 1 aan de slag met woordjes, spreken, lezen, grammatica en de Duitse cultuur en geschiedenis. Lees deze pagina goed door, zodat je een beetje weet welke stof we behandelen en wat er getoetst wordt (en wanneer).
Let op: deze periode werken we met het volgende boek: Zugspitze textarbeitsbuch 5 HAVO A2 (op de voorkant twee jongens waarvan de rechter een rugzak draagt)
A (vs9hvp2a) idioomtoets 2
Hoe meer woordjes je kent, hoe sneller je Duits leert spreken. We oefenen dus regelmatig met woordenlijsten die ik tijdens een toets overhoor. Kijk in de planning om te zien wanneer deze toets is (week van 3-7 november)
Je leert de woordjes uit Zugspitze boek 5 (pagina 179-180) , Schritt 38 en 42
1 opwindend – aufregend
2 uitgaan – ausgehen
3 behalve – außer
4 bekend – bekannt
5 beter – besser
6 toch, immers – doch
7 één keer, twee keer – einmal, zweimal,
8 aanraden – empfehlen
9 de fluit – die Flöte, -n
10 vroeg – früh
11 de viool – die Geige, -n
12 de gitaar – die Gitarre, -n
13 hopen – hoffen
14 de piano – das Klavier
15 het concert – das Konzert, -e
16 eens, even, keer – mal
17 meenemen – mitnehmen
18 bedoelen – meinen
19 op het moment – im Moment
20 nog – noch
21 zeggen – sagen
22 het drumstel – das Schlagzeug
23 laat – spät
24 plaatsvinden – stattfinden
25 de sfeer – die Stimmung
26 dansen – tanzen
27 het evenement – die Veranstaltung, -en
28 het voorstel – der Vorschlag, -¨e
29 als, indien – wenn
30 werkelijk, echt – wirklich
31 aanbieden – anbieten
32 de aankomst – die Ankunft
33 invullen – ausfüllen
34 de autosnelweg – die Autobahn, -en
35 adviseren – beraten
36 het verzoek – die Bitte, -n
37 verzoeken, vragen – bitten +4
38 de brug – die Brücke, -n
39 het spoor – das Gleis, -e
40 halen – holen
41 de vrachtwagen – der Lkw, -s / der Lastkraftwagen, -
42 de oplossing – die Lösung, -en
43 de personenauto – der Pkw, -s / der Personenkraftwagen, -
44 het plan – der Plan, -¨e
45 de politie – die Polizei
46 het probleem – das Problem, -e
47 het (verkeers)bord – das Schild, -er
48 zich haasten – sich beeilen
49 klagen – sich beschweren
50 de staking – der Streik, -e
51 staken – streiken
52 onderweg – unterwegs
53 vergelijken – vergleichen
54 op reis gaan – verreisen
55 de weg – der Weg, -e
56 het blaadje – der Zettel, -
57 in het weekend – am Wochenende
58 in de ochtend – am Vormittag
59 in de middag – am Nachmittag
60 in de avond – am Abend
61 ’s nachts – in der Nacht
B (vs9hvp2b) grammaticatoets 2
We gaan verder waar we gebleven zijn met de naamvallen. In de vorige periode hebben jullie kennisgemaakt met de lidwoorden van de 1e en de 4e naamval. In deze periode leren jullie ook de 3e naamval en de voorzetsels van de 3e en 4e naamval.
Bekijk hier alvast wat video's:
- Eerste naamval: klik HIER
- Derde naamval: klik HIER
- Vierde naamval: klik HIER
- Alle naamvallen: Klik HIER
Deze tien dingen moet je vooraf weten voor we ermee aan de slag gaan:
1 Een naamval is een stukje van een zin
2 Er zijn vier naamvallen
3 we leren alleen de eerste, derde en vierde naamval.
4 De eerste naamval wordt ook wel het onderwerp genoemd. (Je kan de vraag stellen: wie of wat doet iets/wie of wat is iets?)
- Ich bin Herr Dragtsma/ik ben meneer Dragtsma. (wie of wat is Herr Dragtsma? Ich!) Ich is dus het onderwerp/eerste naamval
- Der Bäcker back Brot / de bakker bakt brood (wie of wat backt Brot? Der Bäcker!) Der Backer is dus he t onderwerp/eerste naamval
- Mein Vater hat zwei Kinder / Mijn vader heeft twee kinderen (wie of wat heeft twee kinderen? Mein Vater!) Mein Vater is dus het onderwerp/eerste naamval
Om de eerste naamval goed te kennen, moet je de volgende rijtjes kennen:
Persoonlijke voornaamwoorden: Ich , du, er, sie, es, wir, ihr , sie, Sie
Lidwoorden: der (m), die (v), das (o) en die (meervoud)
Bezittelijke voornaamwoorden: mein, dein, sein, ihr, unser, eurer, ihr, Ihr
Je ziet HIER een filmpje over de eerste naamval
5 De derde naamval wordt ook wel het meewerkend voorwerp genoemd (Je kan de vraag stellen: Voor wie of met wie doe je iets?)
- Peter geht mit mir ins Kino/ Peter gaat met mij naar de bioscoop (Met wie gaat Peter naar de bioscoop? Mij!) mir is dus het meewerkend voorwerp/derde naamval
- Ich bin bei der Oma / ik ben bij de oma (met wie ben ik? Der Oma!) Der Oma is dus het meewerkend voorwerp/derde naamval
- Peter gibt Meinem Bruder ein Fahrrad/Peter heeft mijn broer een fiets (aan wie geeft Peter een fiets? mijn broer.) Meinem Bruder is dus meewerkend voorwerp/derde naamval)
Om de derde naamval goed te kennen, moet je de volgende rijtjes kennen:
Persoonlijke voornaamwoorden: mir, dir, ihm, ihr, uns euch, ihnen, Ihnen
Lidwoorden: dem (m), der(v), dem (o), den (meervoud)
Bezittelijke voornaamwoorden: (bij mannelijke woorden) meinem, deinem, seinem, ihrem, unserem, euerem, ihrem, Ihrem
Je ziet HIER een filmpje over de derde naamval
6 De vierde naamval wordt ook wel het lijdend voorwerp genoemd. (Je kan de vraag stellen: met wie of met wat gebeurt er iets?)
- Er sieht mich/hij ziet mij (wie of wat wordt er gezien? mij!). Mich is dus het lijdend voorwerp/vierde naamval
- Mein Vater steichelt den Hund/mijn vader aait de hond. (wie of wat wordt er geaaid? de hond) Den Hund is dus het lijdend voorwerp/vierde naamval
- Ich rufe meine Kinder/ik roep mijn kinderen. (wie of wat wordt er geroepen? Mijn kinderen). Meine Kinder is dus lijdend voorwerp/vierde naamval
Om de vierde naamval goed te kennen, moet je de volgende rijtjes kennen:
Persoonlijke voornaamwoorden: mich, dich, ihn, sie, uns, euch, sie, Sie
Lidwoorden: den(m), die(v), das(o), die(meervoud)
Bezittelijk voornaamwoord: meine, deine, seine, ihre, unsere, euere, ihre, Ihre
Soms heb je geluk en kan je meteen zien of er een derde of vierde naamval in een zin zit.
Zie je in een zin een van de volgende woordjes, dan volgt er een derde naamval: aus, außer, bei, mit, nach, seit, von, zu
Er komt aus dem Haus/Hij komt uit het huis
Dieser Hund ist von mir / Deze hond is van mij
Wir sind bei unserem Vater/ Wij zijn bij onze vader
Zie je een zin een van de volgende woordjes, dan volgt er een vierde naamval: gegen, ohne, um, bis, entlang, für
wir spielen gegen euch/wij spelen tegen jullie
Sie hat ein Geschenk für den Mann
Ohne den Kindern gehe ich nach Hause / Zonder de kinderen ga ik naar huis
Je ziet HIER een filmpje over de vierde naamval
C (vs9hvp2c) Im Restaurant
In de vorige periode heb je jezelf leren voorstellen, je kan klokkijken én je kent de belangrijkste wensen en felicitaties in het Duits. In deze periode leer je een eenvoudig gesprek te voeren in een Duits restaurant. Vlak voor de kerstvakantie heb je weer één op één met mij een gesprek. Hierbij speel ik de rol van ober en jij die van klant. Hier is de dialoog die je kan gaan leren:
Ober: Guten Tag / Guten Abend, wilkommen in unserem Restaurant
(goedendag / goedenavond , welkom in ons restaurant)
Gast: Guten Tag/ Guten Abend. Haben Sie noch einen Tisch für zwei Personen?
(Goedendag, goedenavond, Heeft u een tafel voor twee personen?)
Ober: Ja, wir haben noch Platz für Sie. Folgen Sie mir bitte. Kann ich ihnen schon etwas zu trinken bringen?
( Ja, we hebben nog plaats voor u. Volgt u mij alstublieft. Wat wilt u drinken?)
Gast: Ich hätte gerne eine Cola
(Ik zou graag een cola willen)
Ober: Bitte, eine Cola. Was möchtet ihr zum Hauptgericht bestellen?
(Alstublieft, een cola. Weet u al wat u wil eten?)
Gast: Wir brauchen noch einen Moment
(We zijn nog aan het kijken)
Ober: Kein Problem, komme ich später zurück
(Geen probleem, ben ik zo terug)
Gast: Als Hauptgericht hätte ich gern die Pommes mit Mayo
(Ik zou graag willen bestellen. Als hoofdgerecht wil ik graag friet met mayonaise)
Ober: Bitte, Pommes mit Mayo
(alstublieft, friet met mayonaise)
Gast: Haben Sie Salz und Pfeffer?
(Heeft u ook zout en peper?)
Ober: Ja natürlich, einen Moment Bitte
(Uiteraard, een momentje alstublieft)
Ober: War alles in Ortnung?
(Was alles naar wens?)
Gast: Alles Bestens!
(Het was prima)
Gast: Ich möchte gerne zahlen
(Het was prima. Ik zou graag betalen)
Ober: Zahlen Sie Bar oder mit Karte?
(Betaalt u contant of met pin?)
Gast: Ich zahle bar /Ich zahle mit karte
(Ik betaal contant / ik betaal met pin)
Ober: Also, fünfundneunzig Euro bitte. Brauchen Sie Beleg dazu?
(Dat is dan 95 euro alstublieft. Wilt u het bonnetjes?)
Gast: Ja bitte / Nein, das brauche ich nicht
(Ja graag / nee, dat is niet nodig)
Ober: Dann wünche ich ihnen einen schönen Tag / Abend und auf wiedersehen
(Ik wens u nog een fijne dag / avond en tot ziens)
Gast: Tsuß!
(Tot ziens!)
_________________________________________________________________________________________________________________________________
D (AKp2d) Landeskunde: Weihnachten
In deze periode rond december maak je kennis met de Duitse kersttradities. In de eerste les maak je een openboektoets over kerst en in de tweede les kijken we een Duitse kerstfilm, onder het genot van echte Duitse Glühwein (zonder alcohol).
_______________________________________________________________________________________________________________________________________________
E (vs9hvp2e) Creatieve opdracht
Vlak voor de kerstvakantie maak je Duitstalige kerstkaart voor jouw favoriete docent (of mentor). Je krijg van mij een kaart én een envelop, de rest moet je zelf meenemen. Deze kaart versier je natuurlijk zo mooi mogelijk met zelf meegenomen stiften, glitters, verf en stickers. Heel belangrijk: je schrijft een kerstwens in het Duits op je kaart. Hieronder zie je mogelijke kerstwensen die je zo kan overnemen:
Versie 1:
Hallo .....(naam docent),
Ich wünsche dir frohe Weihnachten und ein gesundes neues Jahr
(Ik wens je fijne kerstdagen en een gezond nieuw jaar)
Liebe Grüße, (jouw naam)
(vriendelijke groet, (jouw naam)
Versie 2:
Ich wünche dir ein frohes Weihnachtsfest und einen guten Rutsch ins neue Jahr
(Ik wens je een fijn kerstfeest en de beste wensen voor het nieuwe jaar)
Mit freundlichen Grüßen
(Met vriendelijke groet)
(je naam)
Een van deze teksten moet je (foutloos) overnemen op je kaart. Verder is je cijfer afhankelijk van hoe mooi je kaart is. Gebruik dus kleur, versiering en wees origineel. Jouw docent moet deze kaart met plezier aan de muur kunnen hangen! Heb je geen inspiratie? Google dan eens op het woord 'kerstkaart'
Let op: Je docent regelt kaarten en enveloppen, maar je regelt zelf alles om je kaart vorm te geven. Denk hierbij aan kleurpotloden, stiften, verf, stickers, glitters stempels, linten, schaar, lijm etc.
VOOR DEZE OPDRACHT KRIJG JE GEEN CIJFER, MAAR HET BEPAALT MEDE JE INZETBEOORDELING VOOR DEZE PERIODE