Laatste update: 22-6-2025 16:25 uur
Welkom in het derde jaar. Je hebt gekozen voor Duits, wat ik als docent natuurlijk leuk vind! Ik hoop daarom dat je dit vak in de bovenbouw met veel plezier gaat volgen. Het wordt nu serieus; PTA (Programma van Toetsing en Afsluiting) toetsen tellen mee voor je examencijfer en de stof wordt een stukje moeilijker. Toch doen wij ons best om alles op een leuke manier aan te bieden. In deze periode werk je met boek 5 (Op de voorkant twee meisjes, waarvan één Aziatisch)
A (tlhv3p1a) idioomtoets 9
Net als in de onderbouw leer je in elke periode nieuwe woorden. Hoe meer je er kent, hoe gemakkelijker je Duits spreekt. Omdat deze periode gaat over bekende Duitsers, leer je 50 woordjes te te maken hebben deze bekende Duitsers.
Ludwig van Beethoven
1 die Komponist - de componist
2 die Symphonie - de symphonie
3 taub - doof
4 Die Musik - de muziek
5 das Klavier - de piano
Karl Marx
6 der kommunismus - het communisme
7 der Arbeiter - de arbeider/de werker
8 das Geld - het geld
9 die Ungerechtigkeit - de ongelijkheid
10 kämpfen - strijden/vechten
Nena
11 der Luftballon - de luchtballon
12 der Krieg - de oorlog
13 der Frieden - de vrede
14 Die Sängerin - de zangeres
15 Der Düsenjäger - de straaljager
Claudia Schiffer
16 Das Model - het model
17 Die Mode - de mode
18 die Schönheit - de schoonheid
19 das Bild - de foto
20 die Zeitschrift - het magazine
Maarten Luther
21 die Kirche - de kerk
22 die Bibel - de bijbel
23 der Mönch - de monnik
24 der Glaube - het geloof
25 der Hammer - de hamer
Franz Beckenbauer
26 der Fußball - de voetbal
27 der Spieler - de speler
28 die Mannschaft - het (voetbal)team
29 der Trainer - de trainer
30 schießen - schieten
Johan Wolfgang von Goethe
31 der Dichter - de dichter
32 das Buch - het boek
33 die Sprache - de taal
34 schreiben - schrijven
35 das Theaterstück - het toneelstuk
Angela Merkel
36 die Regierung - de regering
37 die Wahl - de verkiezing
38 das Land - het land
39 reden - praten
40 überzeugen - overtuigen
Albert Einstein
41 der Wissenschaftler - de wetenschapper
42 forschen - onderzoeken
43 die Formel - de formule (wetenschappelijk recept )
44 die relativitätstheorie - de relativiteitstheorie (A2+B2=C2)
45 das Genie - het genie
Marlene Dietrich
46 die Schauspielerin - de actrice
47 der Film - de film
48 die Bühne - het podium
49 singen - zingen
50 umziehen - verhuizen
B (tlhv3p1b) Poster bekende Duitser
Deze periode gaat over bekende Duitsers en hun geschiedenis. Daarom maak je een overzichtsposter waarop in één oogopslag te zien is wie diegene is.
Neem voor deze les mee: schaar, kleurpotloden, stiften, lijm én een paar geprinte foto's van jouw bekende Duitser. (degene over wie je ook een presentatie houdt tijdens je mondeling. LET OP: ben jij goed met Photoshop of Canva, dan mag je 'm ook op de computer maken!
Op de poster vermeld je in elk geval
1 Name: (naam)
2 Alter: Geboren am (geboortedatum in het Duits. BV: 5. Mai 2025 Zorg dat je Duitse naam voor de maand kiest)
Als diege overleden is vermelden: Gestorben am...)
3 Geburtsort: (welke stad of dorp is hij of zij geboren) + plaatje van Duitsland met een pijltje waar hij of zij is geboren.
4 7 # (hashtags) Vijf van de woordenlijst die bij deze persoon horen en vier woorden die je zelf toepasselijk vindt bij deze persoon, plus de Nederlandse vertaling
5 Beruf: noem zijn of haar beroep in het Duits. BV: Mahler (schilder), Politikerin (politicus)
6 Leistung: (belangrijke prestatie: noem in één zin zijn of haar belangrijkste prestatie.
BV: Er was die beste Fußballspieler aller Zeiten in Deutschland). Hier mag je je vertaalsite bij gebruiken.
C (tlhv3p1c) Gesprek over een bekender Duitser
Je eerste mondeling dit jaar is een kort interview over jouw bekende Duitser. Ik stel jou een vraag waar je antwoord op geeft. Jij speelt de rol van de leerling, ik die van docent. Leer vooraf goed: de maanden van het jaar, leeftijden en jaartallen in het Duits!)
1 Docent: Welchen berühmten Deutschen hast du gewählt?
(Welke bekende Duitser heb je gekozen? )
2 Jij: Ich habe mich für (naam bekende Duitser) entschieden.
(Ik heb gekozen voor ......)
3 Docent: Ok. Wann wurde er/sie (hij/zij) geboren?
(Ok. Wanneer is hij of zijn geboren?)
4 Jij: er/sie wurde geboren am (bijvoorbeeld: 14. März 1879
(Hij/zij werd geboren op 14 maart 1879)
5 Docent: Lebt er/sie noch oder ist ...... schon tod?
(Leeft hij/zij nog of is ...... al dood?)
6 Jij: ...... lebt noch. Er/sie ist jetzt .... Jahre alt
(.... leeft nog . Hij/zij is nu .... jaar oud)
OF:
6 Jij: ........ ist leider schon tot. Er/sie starb .... und wurde .... Jahre alt
(... is helaas al dood. Hijzij stief in .....en werd ... jaar oud)
7 Docent: Kannst du erzählen und zeichen wo er/sie geboren ist?
(Kan jij vertellen en aanwijzen waar hij/zij geboren is?
8 Jij: Ja natürlich. Er/Sie wurde geboren in ..... , das liegt hier in Deutschland.
(ja zeker, hij/zij is geboren in.... dat ligt hier in Duitsland).
9 Docent: Was für einen Beruf hatte diese Person?
(Wat voor beroep had deze persoon?)
10 Jij: ........... war ein sehr berühmte ..... (vul beroep in)
Bijvoorbeeld:
schriftstellen (schrijver)
Sanger/Sängerin (popartiest)
Politiker (politicus)
Sportler (atleet)
Wissenschaftler (wetenschapper)
Schauspieler (acteur)
11 Docent: Sehr interesant. Es gibt aber viele ....(beroep van jouw gekozen Duitser) Warum wurde genau ....so bekannt in der ganzen Welt?
(Er interessant. Er zijn natuurlijk heel veel .........Waarom werd juist.... wereldwijd zo bekend?
12 Jij: Das ist eine gute Frage. ...... (naam bekende Duitser) hat etwas ganz Besonderes erreicht. Er/Sie ..(hier noem je één bekende prestatie/bijzonder iets dat hij of zij was of heeft gedaan. Dit moet je dus zelf thuis goed voorbereiden!!! ) Bijvoorbeeld: "Einstein hat die Relativitätstheorie erfunden. Alle kennen es: a2+B2=C2"
13 Docent: Hast du ein Bild von ihm/ihr mitgebracht?
(Heb je een foto van hem/haar meegenomen?)
14Jij: Ja, Hier ist ein Foto. Er/sie ist hier etwa ... Jahre alt.
(Ja, hier is een foto. Hij/zij is hier ongeveer .... jaar oud)
15 Docent: Und letzte Frage. Warum hast du dich für ....... entschieden?
16 Jij: Ich habe .... gewählt, weil..........
(Ik heb ... gekozen, omdat ......(schrijf in één of twee zinnen waarom je voor deze persoon hebt gekozen. Deze zin vertaal je naar het Duits.
Bijvoobeeld: Ich habe Albert Einstein gewählt, weil er einfach ein Genie war.
(Ik heb Albert Einstein gekozen omdat hij simpelweg een genie was).
17 Docent: Vielen dank für dieses Gespräch
(Heel veel dank voor dit gesprek).
18 Jij: Gerne und auf wiedersehen
(Graag gedaan en tot ziens).
D (tlhv3p1dlk) themaweek film: over een bekende Duitser
In deze periode hebben we het over een aantal bekende en beroemde Duitsers. Een van hen was Marlene Dietrich. Gedurende drie lessen (themaweek deze periode, bekijken we een van haar meest beroemde films: Der blaue Engel. Een film die bijna 100 jaar geleden werd opgenomen.
E (tlhv3p1e) proefwerkweek 1: naamvallen
Er is één belangrijke reden waarom leerlingen Duits laten vallen in de bovenbouw: naamvallen. Dit is ook een vreselijk saai, moeilijk en droog onderwerp. Helaas móet ik dit in elk geval één keer uitleggen. Naamvallen (grammatica) is geen onderdeel van het PTA, maar het is wel belangrijk om het een keer gehoord te hebben.
Deze tien dingen moet je vooraf weten voor we ermee aan de slag gaan:
1 Een naamval is een stukje van een zin
2 Er zijn vier naamvallen
3 we leren alleen de eerste, derde en vierde naamval.
4 De eerste naamval wordt ook wel het onderwerp genoemd. (Je kan de vraag stellen: wie of wat doet iets/wie of wat is iets?)
- Ich bin Herr Dragtsma/ik ben meneer Dragtsma. (wie of wat is Herr Dragtsma? Ich!) Ich is dus het onderwerp/eerste naamval
- Der Bäcker back Brot / de bakker bakt brood (wie of wat backt Brot? Der Bäcker!) Der Backer is dus he t onderwerp/eerste naamval
- Mein Vater hat zwei Kinder / Mijn vader heeft twee kinderen (wie of wat heeft twee kinderen? Mein Vater!) Mein Vater is dus het onderwerp/eerste naamval
Om de eerste naamval goed te kennen, moet je de volgende rijtjes kennen:
Persoonlijke voornaamwoorden: Ich , du, er, sie, es, wir, ihr , sie, Sie
Lidwoorden: der (m), die (v), das (o) en die (meervoud)
Bezittelijke voornaamwoorden: mein, dein, sein, ihr, unser, eurer, ihr, Ihr
Je ziet HIER een filmpje over de eerste naamval
5 De derde naamval wordt ook wel het meewerkend voorwerp genoemd (Je kan de vraag stellen: Voor wie of met wie doe je iets?)
- Peter geht mit mir ins Kino/ Peter gaat met mij naar de bioscoop (Met wie gaat Peter naar de bioscoop? Mij!) mir is dus het meewerkend voorwerp/derde naamval
- Ich bin bei der Oma / ik ben bij de oma (met wie ben ik? Der Oma!) Der Oma is dus het meewerkend voorwerp/derde naamval
- Peter gibt Meinem Bruder ein Fahrrad/Peter heeft mijn broer een fiets (aan wie geeft Peter een fiets? mijn broer.) Meinem Bruder is dus meewerkend voorwerp/derde naamval)
Om de derde naamval goed te kennen, moet je de volgende rijtjes kennen:
Persoonlijke voornaamwoorden: mir, dir, ihm, ihr, uns euch, ihnen, Ihnen
Lidwoorden: dem (m), der(v), dem (o), den (meervoud)
Bezittelijke voornaamwoorden: (bij mannelijke woorden) meinem, deinem, seinem, ihrem, unserem, euerem, ihrem, Ihrem
Je ziet HIER een filmpje over de derde naamval
6 De vierde naamval wordt ook wel het lijdend voorwerp genoemd. (Je kan de vraag stellen: met wie of met wat gebeurt er iets?)
- Er sieht mich/hij ziet mij (wie of wat wordt er gezien? mij!). Mich is dus het lijdend voorwerp/vierde naamval
- Mein Vater steichelt den Hund/mijn vader aait de hond. (wie of wat wordt er geaaid? de hond) Den Hund is dus het lijdend voorwerp/vierde naamval
- Ich rufe meine Kinder/ik roep mijn kinderen. (wie of wat wordt er geroepen? Mijn kinderen). Meine Kinder is dus lijdend voorwerp/vierde naamval
Om de vierde naamval goed te kennen, moet je de volgende rijtjes kennen:
Persoonlijke voornaamwoorden: mich, dich, ihn, sie, uns, euch, sie, Sie
Lidwoorden: den(m), die(v), das(o), die(meervoud)
Bezittelijk voornaamwoord: meine, deine, seine, ihre, unsere, euere, ihre, Ihre
Soms heb je geluk en kan je meteen zien of er een derde of vierde naamval in een zin zit.
Zie je in een zin een van de volgende woordjes, dan volgt er een derde naamval: aus, außer, bei, mit, nach, seit, von, zu
Er komt aus dem Haus/Hij komt uit het huis
Dieser Hund ist von mir / Deze hond is van mij
Wir sind bei unserem Vater/ Wij zijn bij onze vader
Zie je een zin een van de volgende woordjes, dan volgt er een vierde naamval: gegen, ohne, um, bis, entlang, für
wir spielen gegen euch/wij spelen tegen jullie
Sie hat ein Geschenk für den Mann
Ohne den Kindern gehe ich nach Hause / Zonder de kinderen ga ik naar huis
Je ziet HIER een filmpje over de vierde naamval