Laatste update: 30-11-2025 16:05 uur
Welkom in periode twee van het derde leerjaar. In deze periode staat kerst centraal. Verder gaan we door met naamvallen, je hebt een mondeling en leert een hoop nieuwe woorden. We werken deze periode met boek 5 VMBO-GT (op de voorkant twee meisjes, waarvan een Aziatisch en een met rood haar en een zwart jasje.
A (m3p2a) idioomtoets 10
In elke periode leer je een hoop nieuwe woorden. Hoe meer woorden je kent, hoe gemakkelijker je Duits spreekt en leest. Dit keer zijn allemaal woorden die te maken hebben met winkelen en geld
1 einkaufen - winkelen
2 der Laden - de winkel
3 das Geschäft - de zaak/het bedrijf
4 der Supermarkt - de supermarkt
5 die Bäckerei - de bakkerij
6 die Metzgerei - De slagerij
7 der Markt - de markt
8 das Produkt - het product
9 die Ware - het artikel
10 das Angebot - de aanbieding
11 der Preis - de prijs
12 teuer - duur
13 billig - goedkoop
14 der Rabatt - de korting
15 kaufen - kopen
16 verkaufen - verkopen
17 bezahlen - betalen
18 bar zahlen - contant betalen
19 mit Karte zahlen met kaart betalen
20 die Rechnung - de rekening
21 der Kassenbon - het kassabonnetje
22 der Einkaufswagen het winkelwagentje
23 die Tüte - de tas
24 das Geld - het geld
25 das Bargeld - het contant geld
26 die Kreditkarte - de creditcard
27 die Münze - de munt
28 der Schein - het biljet
29 das Wechselgeld het wisselgeld
30 der Kunde - de klant
Deze toets telt niet mee voor je PTA, maar telt wel mee voor je rapport en je overgang naar leerjaar 4
____________________________________________________________________________________________________________________________________________
B (m3p2b) Weihnachtskarte
Rond kerst maak je Duitstalige kerstkaart voor jouw favoriete docent (of mentor). Je krijg van je docent een kaart én een envelop, de rest moet je zelf meenemen. Deze kaart versier je natuurlijk zo mooi mogelijk met stiften, glitters, verf en stickers. Heel belangrijk: je schrijft een kerstwens in het Duits op je kaart. Hieronder zie je mogelijke kerstwensen die je zo kan overnemen:
Versie 1:
Hallo .....(naam docent),
Ich wünsche dir frohe Weihnachten und ein gesundes neues Jahr
(Ik wens je fijne kerstdagen en een gezond nieuw jaar)
Liebe Grüße, (jouw naam)
(vriendelijke groet, (jouw naam)
Versie 2:
Ich wünche dir ein frohes Weihnachtsfest und einen guten Rutsch ins neue Jahr
(Ik wens je een fijn kerstfeest en de beste wensen voor het nieuwe jaar)
Mit freundlichen Grüßen
(Met vriendelijke groet)
(je naam)
LET OP: Je schrijft er ook nog een persoonlijke wens bij in het Duits. Bijvoorbeeld dat je hoop dat diegene volgend jaar gezond blijft. Of wens je docent veel geluk in de liefde. Verzin iets dat echt past bij de docent voor wie je de kaart schrijft.
Voorbeeld:
Ich hoffe, dass Sie nächstes Jahr viele schöne Sachen unternehmen werden
(Ik hoop dat u volgend jaar veel leuke dingen gaat doen) Je docent regelt kaarten en enveloppen, maar jij regelt zelf alles om je kaart vorm te geven. Denk hierbij aan kleurpotloden, stiften, verf, stickers, glitters stempels, linten, schaar, lijm etc.
VOOR DEZE OPDRACHT KRIJG JE GEEN CIJFER, MAAR JE KAART BEPAALT MEDE JE INZETBEOORDELING VOOR DEZE PERIODE
______________________________________________________________________________________________________________________________________________
C (m3p2c) retourmelding product bij winkel
In deze periode leer hoe je een gesprek voert over een kapot product dat je hebt gekocht. je wil dit product graag terugbrengen naar de winkel in ruil voor óf een ander product óf je geld terug. Je docent speelt de winkelier en jij bent de klant.
1 Klant: Guten Tag, ich habe hier ein Produkt, das leider beschädigt ist
(Goedendag, ik heb hier een product dat helaas beschadigd is)
2 Winkelier: Oh, das tut mir leid. Was genau ist denn kaputt?
(Oh, dat spijt me. Wat is er precies kapot?)
3 Klant: Es handelt sich um ein ______ , es funktioniert nicht. / Ich habe diese Kleidung gekauft, aber hier gibt es ein Loch
(Het gaat om een ________ hij doet het niet. / Ik heb dit kledingstuk gekocht, maar hier zit een kat in
4 Winkelier: Haben Sie den Kassenbon noch dabei?
(Heeft u de kassabon meegenomen? )
5 Klant: Ja, hier ist er. Ich habe es gestern gekauft.
(Ja die is hier. Ik heb het gisteren gekocht)
6 Winkelier: Danke. Möchten Sie lieber Ihr Geld zurück oder ein neues produkt?
(Dank u. Wilt u liever uw geld terug of een nieuw product?)
7 Klant: Wenn möglich, hätte ich gern ein neues produkt
(als het kan, heb ik liever een nieuw product)
8 Winkelier: Kein Problem, ich schaue gleich nach, ob wir noch eines auf Lager haben.
(geen probleem. Ik kijk even of we nog een product op voorraad hebben)
9 Klant: Das wäre sehr nett, danke schön
(Dat zou fijn zijn, dank u)
10 Winkelier: Sie haben Glück – wir haben noch genau dieses Modell.
( U heeft geluk - wij hebben precies dit model nog)
11 Klant: Super! Kann ich es gleich mitnehmen?
(Super! Kan ik het meteen meenemen?)
12 Winkelier: Natürlich, ich tausche das sofort um. Einen Moment bitte
(Natuurlijk, ik ruil het even om. Momentje alstublieft)
13 Klant: Vielen Dank für Ihre Hilfe.
(Heel veel dank voor uw hulp)
14 Winkelier: Gern geschehen! Ich wünsche Ihnen noch einen schönen Tag.
(graag gedaan! Ik wens u nog een fijne dag).
Deze toets telt 3 keer. Niet voor je PTA maar wel voor je overgang.
________________________________________________________________________________________________________________________________________________________
D (AKp2d) Landeskunde: Weihnachten
In deze periode rond december maak je kennis met de Duitse kersttradities. In de eerste les maak je een openboektoets over kerst en in de tweede les kijken we een Duitse kerstfilm, onder het genot van echte Duitse Glühwein (zonder alcohol).
_______________________________________________________________________________________________________________________________________________________
E (m3p2e) grammaticatoets naamvallen. Niet voor PTA, we voor je overgang
herhaling lidwoorden eerste en vierde naamval + nieuw : 3e naamval
voorzetsels 3e+ 4e naamval
bezittelijke voornaamwoorden 1e, 3e en 4e
Er is één belangrijke reden waarom leerlingen Duits laten vallen in de bovenbouw: naamvallen. Dit is ook een vreselijk saai, moeilijk en droog onderwerp. Helaas móet ik dit in elk geval één keer uitleggen. Naamvallen (grammatica) is geen onderdeel van het PTA, maar het is wel belangrijk om het een keer gehoord te hebben.
Deze tien dingen moet je vooraf weten voor we ermee aan de slag gaan:
1 Een naamval is een stukje van een zin
2 Er zijn vier naamvallen
3 we leren alleen de eerste, derde en vierde naamval.
4 De eerste naamval wordt ook wel het onderwerp genoemd. (Je kan de vraag stellen: wie of wat doet iets/wie of wat is iets?)
- Ich bin Herr Dragtsma/ik ben meneer Dragtsma. (wie of wat is Herr Dragtsma? Ich!) Ich is dus het onderwerp/eerste naamval
- Der Bäcker back Brot / de bakker bakt brood (wie of wat backt Brot? Der Bäcker!) Der Backer is dus he t onderwerp/eerste naamval
- Mein Vater hat zwei Kinder / Mijn vader heeft twee kinderen (wie of wat heeft twee kinderen? Mein Vater!) Mein Vater is dus het onderwerp/eerste naamval
Om de eerste naamval goed te kennen, moet je de volgende rijtjes kennen:
Persoonlijke voornaamwoorden: Ich , du, er, sie, es, wir, ihr , sie, Sie
Lidwoorden: der (m), die (v), das (o) en die (meervoud)
Bezittelijke voornaamwoorden: mein, dein, sein, ihr, unser, eurer, ihr, Ihr
Je ziet HIER een filmpje over de eerste naamval
5 De derde naamval wordt ook wel het meewerkend voorwerp genoemd (Je kan de vraag stellen: Voor wie of met wie doe je iets?)
- Peter geht mit mir ins Kino/ Peter gaat met mij naar de bioscoop (Met wie gaat Peter naar de bioscoop? Mij!) mir is dus het meewerkend voorwerp/derde naamval
- Ich bin bei der Oma / ik ben bij de oma (met wie ben ik? Der Oma!) Der Oma is dus het meewerkend voorwerp/derde naamval
- Peter gibt Meinem Bruder ein Fahrrad/Peter heeft mijn broer een fiets (aan wie geeft Peter een fiets? mijn broer.) Meinem Bruder is dus meewerkend voorwerp/derde naamval)
Om de derde naamval goed te kennen, moet je de volgende rijtjes kennen:
Persoonlijke voornaamwoorden: mir, dir, ihm, ihr, uns euch, ihnen, Ihnen
Lidwoorden: dem (m), der(v), dem (o), den (meervoud)
Bezittelijke voornaamwoorden: (bij mannelijke woorden) meinem, deinem, seinem, ihrem, unserem, euerem, ihrem, Ihrem
Je ziet HIER een filmpje over de derde naamval
6 De vierde naamval wordt ook wel het lijdend voorwerp genoemd. (Je kan de vraag stellen: met wie of met wat gebeurt er iets?)
- Er sieht mich/hij ziet mij (wie of wat wordt er gezien? mij!). Mich is dus het lijdend voorwerp/vierde naamval
- Mein Vater steichelt den Hund/mijn vader aait de hond. (wie of wat wordt er geaaid? de hond) Den Hund is dus het lijdend voorwerp/vierde naamval
- Ich rufe meine Kinder/ik roep mijn kinderen. (wie of wat wordt er geroepen? Mijn kinderen). Meine Kinder is dus lijdend voorwerp/vierde naamval
Om de vierde naamval goed te kennen, moet je de volgende rijtjes kennen:
Persoonlijke voornaamwoorden: mich, dich, ihn, sie, uns, euch, sie, Sie
Lidwoorden: den(m), die(v), das(o), die(meervoud)
Bezittelijk voornaamwoord: meine, deine, seine, ihre, unsere, euere, ihre, Ihre
Soms heb je geluk en kan je meteen zien of er een derde of vierde naamval in een zin zit.
Zie je in een zin een van de volgende woordjes, dan volgt er een derde naamval: aus, außer, bei, mit, nach, seit, von, zu
Er komt aus dem Haus/Hij komt uit het huis
Dieser Hund ist von mir / Deze hond is van mij
Wir sind bei unserem Vater/ Wij zijn bij onze vader
Zie je een zin een van de volgende woordjes, dan volgt er een vierde naamval: gegen, ohne, um, bis, entlang, für
wir spielen gegen euch/wij spelen tegen jullie
Sie hat ein Geschenk für den Mann
Ohne den Kindern gehe ich nach Hause / Zonder de kinderen ga ik naar huis
Je ziet HIER een filmpje over de vierde naamval
_____________________________________________________________________________________________________________________________________________