(m4p1A) idioomtoets 1
Je eerste toets dit jaar is een woordjes SO. In de bovenbouw ga je actief werken aan je woordenschat. Deze komt van pas bij al je PTA toetsen zoals mondeling, brief schrijven, leesvaardigheid en je praktische opdracht.
We herhalen de woorden uit leerjaar 3 Deze worden in een schriftelijke toets overhoord en je cijfer telt mee voor rapport, niet voor je PTA.
De woordjes die moet leren hebben te maken met familie, de kleuren, school, dagen van de week, maanden van het jaar, seizoenen en feestdagen
1 De man Der Mann
2 De vrouw Die Frau
3 Het kind Das Kind
4 De jongen Der Jungen
5 Het meisje Das Mädchen
6 De vader Der Vater
7 De moeder Die Mutter
8 De zoon Der Sohn
9 De dochter Die Tochter
10 De opa Der Opa
11 De oma Die Oma
12 De tante Die Tante
13 De oom Der Onkel
14 De neef Der Neffe
15 De nicht Die Nichte
16 De grootouders Die Großeltern
17 de ouders Die Eltern
18 broers of zussen Geschwister
19 de broer Der Bruder
20 De zus Die Schwester
21 zwart Schwarz
22 wit Weiß
23 rood Rot
24 groen Grün
25 grijs Grau
26 blauw Blau
27 oranje Orange
28 geel Gelb
29 paars Lila
30 Roze Rosa
31 Donker Dunkel
32 Licht hell|
33 maandag Der Montag
34 dinsdag Der Dienstag
35 woensdag Der Mittwoch
36 donderdag Der Donnerstag
37 vrijdag Der Freitag
38 zaterdag Der Samstag
39 zondag Der Sonntag
40 januari Der Januar
41 februari Der Februar
42 maart Der März
43 april Der April
44 mei Der Mai
45 juni Der Juni
46 juli Der Juli
47 augustus Der August
48 september Der September
49 oktober Der Oktober
50 november Der November
51 december Der Dezember
52 maand Der Monat
53 jaar Das Jahr
54 winter Der Winter
55 lente Der Frühling
56 zomer Der Sommer
57 herfst Der Herbst
58 weekend Das Wochenende
59 goede vrijdag Karfreitag
60 pasen Ostern
61 kerst Weihnachten
62 verjaardag Der Geburtstag
63 oud en nieuw Silvester
64 de feestdag Der Feiertag
65 de brug Der Brücke
66 de straat Die Straße
67 het gebouw Das Gebäude
68 het stoplicht Der Ampel
69 het verkeer Das Verkehr
70 de file Die Stau
71 het treinstation Der Bahnhof
72 de luchthaven Der Flughaven
73 de parkeerplek Der Parkplatz
74 het verkeersbord Das Schild
75 de stoep Der Bürgersteig
76 de kruising Die Kreuzung
77 de politie die Polizei
78 het kasteel Das Schloss
79 rotonde Der Kreisverkehr
80 de trap Die Treppe