Je eerste SO voor Duits is een openboentoets. Hier hoef je niks voor te leren. Je mag er namelijk een laptop bij gebruiken om antwoorden op te zoeken. (klik op het pijltje voor meer info). Deze toets telt 1 x mee
Ter voorbereiding leer je zoveel mogelijk feitjes over Duitsland of vraag eens aan je ouders wat zij typisch Duits vinden. Je krijgt tijdens deze toets vragen zoals:
- Wat is de hoofdstad van Duitslands?
- Hoeveel inwoners heeft Duitsland?
- Hoe ziet de vlag van het land eruit?
- Hoe heet de minister president?
Je kan natuurlijk niet alles weten. Je hoeft dan ook niets van tevoren uit je hoofd leren. Je mag de antwoorden tijdens de toets opzoeken op je laptop. (niet op je mobiel!) Het is dus een open boek-toets. Bij deze toets gaat er dus om dat je zo snel mogelijk de juiste informatie weet te vinden! Ben jij een kampioen in het snel vinden van de antwoorden, dan haal jij deze toets gemakkelijk.
Je maakt een powerpointpresentatie over een onderwerp naar keuze, zolang het maar duidelijk met Duitsland te maken heeft. Deze presentatie hoef je niet te doen voor de hele klas, maar ik beoordeel m wel. (klik op het pijltje voor meer info). Deze toets telt 1 x mee
Gedurende twee lessen maak je een mooie en interessante presentatie (powerpoint) over een onderwerp dat te maken heeft met Duitsland. Als je hier een goed cijfer voor haalt , ben jij dus een expert over dit onderwerp. Hier een aantal mogelijke onderwerpen:
Een Duitse stad
Een Duitse deelstaat (provincie)
Een Duitse band/artiest
De Tweede Wereldoorlog
Een bekend Duits merk (BMW)
Een Duitse voetbalclub
Een Duitse film
Een typisch Duits gerecht
Een typisch Duitse traditie
Een beroemde Duitser
Eerste Wereldoorlog
Berlijnse muur
Een Duits pretpark
Een familielid dat in Duitsland woont en werkt
Hoe krijg ik voor deze presentatie een goed cijfer?
Check of je presentatie voldoet aan de volgende eisen:
- Minimaal 12 pagina’s/slides
- Goede inhoudsopgave
- Op elke pagina/slide een plaatje
- Is alles mooi vormgegeven
- Alles is zelf geschreven. Heb je teksten geknipt en geplakt, dan krijg je een minder goed cijfer, of zelfs een onvoldoende.
- Worden alle belangrijke vragen beantwoord? (wie/wat/waar/wanneer/waarom/hoe) Stel minimaal 8 vragen waarop je een antwoord geeft in je presentatie
In deze toets in de toetsweek laat je zien dat je alle grammatica, woordjes en zinnetjes kent die we geleerd hebben. (klik op het pijltje voor meer info). Deze toets telt 2 x mee.
1 Persoonlijke voornaamwoorden. Zie HIER de uitlegvideo
In het Nederlands heb je de woorden ik, jij, hij, zij, het, wij, jullie, zij en U om personen aan te duiden. Die heb je ook in het Duits. In de toets moet je het volgende rijtje kennen:
Ik - Ich
Jij - Du
Hij/zij/het - Er/sie/es
Wij - Wir
Jullie - Ihr
Zij - sie
U - Sie (met een hoofdletter)
2 Het werkwoord ‘sein’ Zie HIER de uitlegvideo
‘sein’ betekent ‘zijn’ en het is een van de meest gebruikte werkwoorden in elke taal, dus ook in het Duits. Denk maar aan zinnen zoals ‘Ik ben meneer Dragtsma. Of ‘wij zijn vandaag in Arnhem. Je kan in de toets dit werkwoord vervoegen.
Ich bin - Ik ben
Du bist - Jij bent
Er/Sie/Es ist - Hij/zij/het is
Wir sind - Wij zijn
Ihr seid - Jullie zijn
sie/Sie sind - Zij zijn/U bent
3 de vraagwoorden. Zie HIER de uitlegvideo
Je hebt in het Nederlands een aantal woorden die je gebruikt om dingen te vragen. Veel van die woorden beginnen met de letter W. Wie, wat?, waar? Wanneer? Waarom? Hoe. Voorbeeld: Hoe gaat het met je? Of: Wat ben je aan het doen? Dit rijtje woorden heb je ook in het Duits. In de toets ken je de betekenis
Wie - wer
Waar - wo
Wat - was
Wanneer - wann
Waarom - warum
Hoe - wie
welke - welche
Waar vandaan - woher
Waarheen - Wohin
Wer hat das gemacht? - Wie heeft dat gedaan?
Wo wohnst du? - Waar woon je?
Was hast du gesagt? - Wat heb je gezegd?
Warum ist er nicht hier? - Waarom is hij niet hier?
Welche Kinder spielen dort? - Welke kinderen spelen daar?
Woher kommt dein Vater? - Waar komt je vader vandaan?
Wie ist das möglich? - Hoe is dat mogelijk?
4 Getallen. Zie HIER de uitlegvideo
Je kan in het Duits van 1 tot 20 tellen. Je leert de getallen zowel van het Nederlands naar het Duits als omgekeerd. Let op: je moet ze kunnen uitschrijven als woorden: 5 = fünf
0 - Null
1 - eins
2 - zwei
3 - drei
4 - vier
5 - fünf
6 - sechs
7 - sieben
8 - acht
9 - neun
10 - zehn
11 - elf
12 - zwölf
13 - dreizehn
14 - vierzehn
15 - fünfzehn
16 - sechzehn
17 - siebzehn
18 - achtzehn
19 - neunzehn
20 - zwanzig
5 Woordjes
Je leert woordjes die gaan over familie, kleuren en schoolspullen. Zowel van Nederlands naar Duits als omgekeerd
1 De man Der Mann
2 De vrouw Die Frau
3 Het kind Das Kind
4 De jongen Der Jungen
5 Het meisje Das Mädchen
6 De vader Der Vater
7 De moeder Die Mutter
8 De zoon Der Sohn
9 De dochter Die Tochter
10 De opa Der Opa
11 De oma Die Oma
12 De tante Die Tante
13 De oom Der Onkel
14 De neef Der Neffe
15 De nicht Die Nichte
16 De grootouders Die Großeltern
17 zwart Schwarz
18 wit Weiß
19 rood Rot
20 groen Grün
21 grijs Grau
22 blauw Blau
23 oranje Orange
24 geel Gelb
25 paars Lila
26 Roze Rosa
27 Donker Dunkel
28 Licht hell|
29 De schooltas Die Schultasche
30 De pen Der Stift
31 Het boek Das Buch
32 De school Die Schule
33 De les Die Unterrichtstunde
34 De docent(e) Der Lehrer(in)
35 Het vak Das Fach
36 Het cijfer Die Note
6 Duitse zinnetjes
Je leert een aantal Duitse zinnen uit je hoofd. Je kan deze ook vertalen naar het Nederlands.
1 Hoe heet je? = Wie heißt du?
2 Ik heet …. = Ich heiße ….
3 Hoe oud ben je? = Wie alt bist du?
4 Ik ben 12 jaar oud = Ich bin 12 Jahre alt
5 Waar woon je? = Wo wohnst du?
6 Ik woon in Arnhem = Ich wohne in Arnhem
7 Wat zijn je hobby’s? = Was sind deine Hobbys?
8 Mijn hobbys zijn lezen en gamen = Meine Hobbys sind lesen und gamen
9 Hoe gaat het met je? = Wie geht es dir?
10 Met mij gaat het goed/slecht = Mir geht es gut/schlecht
11 Ik heb een vraag = Ich habe eine Frage
12 Guten Morgen = Goedenmorgen
13 Heeft u de cijfers al? = Haben Sie die Noten?
14 Ich habe meine Hausaufgaben vergessen = Ik ben mijn huiswerk vergeten
15 Können Sie mir helfen? = Kunt u me helpen?
16 Darf ich bitte zur Toilette gehen? = Mag ik naar de wc?
17 Auf Wiedersehen = Tot ziens
18 Herzlichen Glückwunsch = De beste wensen
19 Alles Gute zum Geburtstag = Gefeliciteerd met je verjaardag
20 Gute Besserung = Beterschap!
21 Frohe Ostern = Vrolijk pasen
22 Frohe Weihnachten = fijne kerst/feestdagen
23 Guten Rutsch ins neue Jahr = Gelukkig nieuwjaar
24 Schöne Ferien = fijne vakantie