Je kan een persoon beschrijven met behulp van de volgende handige zinnen en woorden.
1 Er ist ein Mann/Sie ist eine Frau
Hij is een man/zij is een vrouw
2 Er/sie ist .......Jahre alt
Hij/zij is .... jaar oud
3 Er/sie hat kurze/lange, braune/blonde/schwarze/weiße Haare
Hij/zij heeft korte/lange, bruine/blonde/zwarte/grijze haren
4 Er/sie hat Locken/glatte Haare/einen Pferdeschwanz/einen Haarzopf
Hij/zij heeft krullen/stijl haar/een paardestaart/vlechten
5 Er/sie hat eine Glatze
Hij/zij is kaal
6 Er/sie trägt eine Brille/Ohrringe/eine Kette
Hij/zij draagt een bril/oorringen/een ketting
7 Er/sie hat Sprossen
Hij/zij heeft sproeten
8 Seine/Ihre Augen sind grün/blau/schwarz/braun
Zij/haar ogen zijn groen/blauw/zwart/bruin
9 Er/sie ist Arzt/Koch/Lehrer/Kellnerin/Polizist/Feuerwehrmann/Briefträger/Gärtner/Pilot/Bäcker/Frisör/Tierarzt/Bauer/Maler/Verkäufer
Hij/zij is arts/kok/leraar/politieman/brandweerman/postbode/tuinman/piloot/nakker/kapper/dierenarts/boer/schilder/verkoper
10 Er/sie trägt eine blaue/schwarze/weiße/grüne Jeans/hose/Pullover/Hemd
Hij/zijn draagt een blauwe/zwarte/witte/groene jeans/broek/overhemd
11 Er/sie sieht jung/alt aus
Hij/zij zit er jong/oud uit
12 E/sie trägt ein rotes/gelbes/blaues/weißes/grünes Shirt
Hij/zij draagt een rood/geel/blauw/wit/groen T-shirt
13 Er/sie trägt eine Mütze/einen Hut/Schuhe/Stiefel/Jacke/Pullover
Hij/draagt een muts/hoed/schoenen/schoenen/laarzen/jack/trui
14 Er/sie ist dunkelhäutig/hellhäutig
Hij/zij is zwart/blank