In deze toets laat je zien dat je eenvoudige Duitse teksten kan begrijpen. (Klik op het pijltje voor meer informatie).
Je krijgt verschillende teksten te zien waar vragen over worden gesteld. Dit kunnen meerkeuzevragen zijn, maar soms ook open vragen. Je mag bij deze toets een woordenboek gebruiken. Je kan hier niet echt voor leren. Je moet wel weten hoe een woordenboek werkt en je kan goed logisch nadenken. Je hoeft niet elk woord te kennen. Maar als je de titel begrijpt en de plaatjes die vaak bij teksten staan afgebeeld, kom je al een heel eind.
We bekijken gezamenlijk de film Kebab Connection. nadat je deze film hebt gezien, maak je een filmverslag. Deze toets telt 2 keer mee. (klik op het pijltje voor meer informatie)
Gedurende twee of drie lessen kijken we gezamelijk de film 'Kebab Connection. Dit is een film over een turks/Duitse man die graag een beroemd filmregisseur wil worden. Als hij te horen krijgt dat zijn vriendin zwanger is, moet hij ineens nadenken over wat het is om een vader te zijn.
Voordat we de film gaan kijken, krijg je een opdracht, die je moet maken. Je moet dus goed opletten tijdens het kijken!
Wil je nu alvast kijken wat voor een film het is? Bekijk dan HIER de trailer
Tijdens de toetsweek maak je de laatste grammaticatoets van dit jaar. Ook leer je woordjes en zinnen. Deze toets telt twee keer mee. (Klik op het pijltje voor meer informatie)
1 Bezittelijke voornaamwoorden. Zie HIER de uitlegvideo
In het Nederlands geef je met bezittelijke voornaamwoorden aan dat iets van iemand is:
Dit is MIJN huis, Petra is JOUW zus, dat feestje was ONS idee
In het Duits ken je de volgende bezittelijke voornaamwoorden:
Mein(e) - mijn
Dein(e) - jouw
Sein(e) - zijn
Ihr(e) - haar
Unser(e) - ons/onze)
euer(e) - jullie
ihr(e) - hun
Ihr(e) - uw
Je ziet achter elk bezittelijk voornaamwoord een e tussen haakjes. Je zet er een e achter, als het woord dat erna komt vrouwelijk is of een meervoud betreft. In elk ander geval (dus mannelijk of onzijdig) schrijf je het zonder een extra e.
Das sind meine Schuhe (met een extra e, want schoenen is meervoud)
Wo wohnt dein Bruder (geen extra e, want Bruder is een mannelijk woord)
Ist das dein Buch? (geen extra e, want boek is een onzijdig woord)
Unsere Schwester ist krank (met een extra e, want Schwester is een vrouwelijk woord)
2 Het werkwoord ‘sein’. Zie HIER de uitlegvideo
‘sein’ betekent ‘zijn’ en het is een van de meest gebruikte werkwoorden in elke taal, dus ook in het Duits. Denk maar aan zinnen zoals ‘Ik ben meneer Dragtsma. Of ‘wij zijn vandaag in Arnhem. Je kan in de toets dit werkwoord vervoegen.
Ich bin - Ik ben
Du bist - Jij bent
Er/Sie/Es ist - Hij/zij/het is
Wir sind - Wij zijn
Ihr seid - Jullie zijn
sie/Sie sind - Zij zijn/U bent
3 Het werkwoord haben (hebben) Zie HIER de uitlegvideo
Ik heb - Ich habe
Jij hebt - Du hast
Hij/zij/het heeft - Er/sie/es hat
Wij hebben - Wir haben
Jullie hebben - Ihr habt
zij hebben - sie haben
U heeft - Sie haben
4 Getallen. Zie HIER de uitlegvideo
0 - Null
1 - eins
2 - zwei|
3 - drei
4 - vier
5 - fünf
6 - sechs
7 - sieben
8 - acht
9 - neun
10 - zehn
11 - elf
12 - zwölf
13 - dreizehn
14 - vierzehn
15 - fünfzehn
16 - sechzehn
17 - siebzehn
18 - achtzehn
19 - neunzehn
20 - zwanzig
21 - einundzwanzig
22 - zweiundzwanzig
23 - dreiundzwanzig
24 - vierundzwanzig
25 - fünfundzwanzig
26 - sechsundzwanzig
27 - siebenundzwanzig
28 - achtundzwanzig
29 - neunundzwanzig
30 - dreißig
40 - vierzig
50 - fünfzig
60 - sechzig
70 - siebzig
80 - achtzig
90 - neunzig
100 - hundert
5 woordjes
1 hond = der Hund
2 kat = die Katze
3 paard = das Pferd
4 koe = die Kuh
5 schaap = das Schaf
6 konijn = das Kaninchen
7 vogel = der Vogel
8 vis = der Fisch
9 muis = die Maus
10 leeuw = Der Löwe
11 geit = die Ziege
12 Ezel = der Esel
13 plant = die Pflanze
14 boom = der Baum
15 gras = das Gras
16 heg = Die Hecke
17 struik = der Strauch
18 sloot = der Graben
19 schaduw der Schatten
20 tuin = der Garten
21 heuvel der Hügel
22 rivier = der Fluss
23 meer = der See
24 Zee = Das Meer
25 aardappel = die Kartoffel
26 wortel = die Möhre
27 ui = die Zwiebel
28 bloemkool = der Blumenkohl
29 paprika = das Paprika
30 appel = der Apfel
31 banaan die Banane
32 peer = die Birne
33 mandarijn die Mandarine
34 druif = die Traube
35 perzik = der Pfirsich
36 aardbij= die Erdbeere