Je maakt een korte strip waarin de personages uiteraard Duits spreken. Je bent enorm vrij in hoe je dit aanpakt, dus laat je creativiteit los. Geen inspiratie? Check de volgende mogelijkheden:
Een scène uit je favoriete serie/film
Iets dat je zelf hebt meegemaakt
Een variant op een bestaande strip
Je tekent jezelf als cartoon die iets vertelt.
Een verhaal gebaseerd op een droom die je had
Je maakt een strip over een leraar of medeleerling op school
Je maakt een Do It Yourself/ handleiding van een apparaat of gebruiksvoorwerp in stripvorm
Hoe haal je een hoog cijfer voor deze toets?
Zorg dat wat je schrijft goed Duit is. Houdt de zinnen kort en bondig; hoe meer je wil zeggen, hoe moeilijker het wordt. Je mag een woordenboek gebruiken, je vertaalsite en je kan mij vragen om te helpen
Laat zien dat je aandacht besteed aan de tekeningen (kleur, achtergrond, details)
Wees creatief en origineel; je mag overleggen met klasgenoten, je mag ideetjes delen en bespreken, maar uiteindelijk maak je je eigen verhaal. Eigen tekeningen met eigen teksten.
Zorg dat je de tijd in de gaten houdt. Je mag overleggen, je mag zo vaak opnieuw beginnen als je wil, maar aan het einde van de toets, die 45 minuten duurt, moet je je strip inleveren.je kan bijvoorbeeld 15 minuten nadenken, overleggen en ideetjes opschrijven, daarna 10 minuten een kladversie maken en de laatste 20 minuten je strip in het echt maken. je krijgt drie hokjesblaadjes waarvan je er twee kan gebruiken als kladversie
Er wordt gelet op originaliteit, humor, een goed verhaal en logische volgorde.
Je verhaal mag ook minder dan zes hokjes gebruiken voor je verhaal. Vijf of vier mogen ook. Het aantal woorden in totaal moet wel minimaal 50 woorden zijn.
Deze toets telt 2 x mee
Toets 8 Luistervaardigheid Klik op het pijltje om te weten wat je precies moet doen.
Je luistert naar audio- en videofragmenten waar je vervolgens vragen over beantwoordt. Dit kunnen multiple choice of open vragen zijn. We oefenen dit in de les, maar je kan zelf oefenen door veel naar Duitse series en podcasts te luisteren.
Deze toets telt 1 x mee
In deze periode leer je de volgende grammaticale onderwerpen:
1 Het werkwoord werden
2 Vervoegen werkwoorden ESTTENTEN
3 Rangtelwoorden
getallen 0-75
woordjes: schoolvakken/voertuigen/lichaamsdelen
Handige zinnen
1 Het werkwoord Werden. Zie HIER de uitlegvideo
(betekent 'worden' of 'zullen'. Door de zin goed te lezen weet je of er worden zullen bedoeld wordt)
Ik word/zal=
ich werde
Jij wordt/zal=
Du wirst
Hij/zij/het wordt/zal=
Er/sie/wird
Wij worden/zullen=
Wir werden
Jullie worden/zullen=
Ihr werdet
Zij worden/zullen=
Sie werden
U wordt/zal =
Sie werden
Voorbeelden:
Ich werde krank=
Ik word ziek
Es wird morgen regnen=
Het zal morgen regenen
Werdet ihr dabei sein?=
Zullen jullie erbij zijn?
Sie wird später Friseuse=
Zij wordt later kapster
2 Vervoegen regelmatige werkwoorden (ESTTENTEN). Zie HIER de uitlegvideo
In het Nederlands vervoeg je werkwoorden, waarbij de vorm zich aanpast aan de persoon (ik woon, jij woont, wij wonen, etc) In het Duits werkt dat voor regelmatige werkwoorden hetzelfde. Als je één werkwoord kan vervoegen, kan je ze allemaal. Dit wordt door docenten Duits ook wel de ESTTENTEN-regel genoemd.
Neem het werkwoorden 'wohnen' (wonen)
Ich wohne
du wohnst
er/sie/es wohnt
Wir wohnen
Ihr wohnt
sie wohnen
Sie wohnen
Ken je eenmaal deze uitgangen, dan kan je ook werkwoorden zoals 'trinken', 'denken' en machen' vervoegen
3 Rangtelwoorden. Zie HIER de uitlegvideo
Rangtelwoorden in het Duits ken je gedeeltelijk al, want ze lijken op de gewone getallen zoals je die in periode 1 en 2 hebt geleerd. Rangtelwoorden gebruik je om een volgorde aan de geven. (ik werd gisteren eerste tijdens de quiz, Vitesse staat op de zeventiende plek etc). In het Nederlands maak je (op enkele uitzonderingen na) op de volgende manier:
Getallen 1-19 : getal + de (vijfde, elfde, achtiende)
Getallen 20 en hoger: getal + ste (twintigste, vierendertigste)
In het Duits werkt het (op enkele uitzonderingen na) als volgt
Getallen 1-19 : getal + te (sechste, neunte, dreizehnte)
Getallen 20 en hoger: getal + ste (zwantigste, dreiunddreißigste, füngzigste)
Uitzonderingen:
1 = erste
3 = dritte
7 = siebte
8 = achte
4 Getallen 0-75. Zie HIER de uitlegvideo
0 - Null
1 - eins
2 - zwei
3 - drei
4 - vier
5 - fünf
6 - sechs
7 - sieben
8 - acht
9 - neun
10 - zehn
11 - elf
12 - zwölf
13 - dreizehn
14 - vierzehn
15 - fünfzehn
16 - sechzehn
17 - siebzehn
18 - achtzehn
19 - neunzehn
20 - zwanzig
21 - einundzwanzig
22 - zweiundzwanzig
23 - dreiundzwanzig
24 - vierundzwanzig
25 - fünfundzwanzig
26 - sechsundzwanzig
27 - siebenundzwanzig
28 - achtundzwanzig
29 - neunundzwanzig
30 - dreißig
40 - vierzig
50 - fünfzig
60 - Sechzig
70 - Siebzig
5 Woordjes: Schoolvakken/voertuigen en lichaamsdelen
1 Wiskunde = Mathe(matik)
2 Economie = Wirtschaft
3 Engels = English
4 Duits = Deutsch
5 Scheikunde = Chemie
6 Aardrijkskunde = Erdkunde
7 Tekenen = Zeichnen
8 Natuurkunde = Physik
9 Biologie = Biologie
10 Geschiedenis = Geschichte
11 de auto = Das Auto / Der Wagen
12 De fiets = Das Fahrrad
13 de trein = Der Zug
14 het vliegtuig = Das Flugzeug
15 Het schip = Das Schiff
17 De metro = Der U-Bahn
18 De tram = Die Straßenbahn
19 De brommer = Das Moped
20 De motor = Das Motorrad
21 De haren = Die Haare
22 Het hoofd = der Kopf
23 De ogen = Die Augen
24 De oren = Die Ohren
25 De neus = Die nase
26 De mond = Die Mund
27 het lichaam = Der Körper
28 De arm = Der Arm
29 De hand = Der Hand
30 Het been = Das Bein
31 De voet = Der Fuß
32 De buik = Der Bauch
33 Het hart = Das Herz
34 De hersenen = Das Gehirn
35 De Schouders = Die Schultern
36 De tong = Die Zunge
6 Duitse zinnen en uitdrukkingen
De weg vragen:
1 Pardon =
Entschuldigung
2 Kunt u me helpen? =
Können Sie mir helfen?
3 Ga hier link / rechts de hoek om =
Gehen Sie hier links/rechts um die Ecke
4 Ongeveer .... meter rechtdoor =
Gehen Sie etwa ..... Meter geradeaus
5 Bij de rotonde 1e/2e/3e afslag =
Im Kreisverkehr erste/zweite/dritte Ausfahrt
6 Bij de stoplichten naar links/rechts =
Bei der Ampel nach links / rechts
7 Bij de kruising naar links/rechts/rechtdoor =
Bei der Kreuzung nach links/rechts geradeaus
8 Hoe kom ik bij het station/centrum =
Wie komme ich zum Bahnhof/Zentrum?
Iets vertellen over je familie:
9 Mijn vader heet ...=
Mein Vater heißt..
10 Hij is ... jaar oud =
Er ist .. Jahre alt
11 Mijn moeder heet ..=
Meine Mutter heißt ...
12 Zij is ... jaar oud =
Sie ist ... Jahre alt
13 Ik heb een broer =
Ich habe einen Bruder
14 Ich heb een zus =
Ich habe eine Schwester
15 Hij / zij werkt als ...=
Er / sie ist .... von Beruf