Toets 4: spreekvaardigheid : Gedurende drie minuten heb je een kort mondeling met je docent. In dit mondeling laat je zien dat je een kort gesprekje kan voeren over wie je bent. Ook weet je hoe je iemand met zijn verjaardag feliciteert. Deze toets telt 1 x mee.
Gedurende drie minuten heb je een een-op-een gesprekje met je docent in het Duits. je moet jezelf kunnen voorstellen, je kent een aantal handige zinnen voor in de les en je weet hoe je iemand moet begroeten tijdens verschillende feestdagen. Hieronder volgt dat wat je moet kennen:
Jezelf voorstellen:
Hoe heet je? = Wie heißt du?
Ik heet …= Ich heiße ….
Hoe oud ben je? = Wie alt bist du?
Ik ben 12 jaar oud = Ich bin 12 Jahre alt
Waar woon je? = Wo wohnst du?
Ik woon in Arnhem = Ich wohne in Arnhem
Wat zijn je hobby’s? = Was sind deine Hobbys?
Mijn hobbys zijn lezen en gamen = Meine Hobbys sind lesen und gamen
Hoe gaat het met je? = Wie geht es dir?
Met mij gaat het goed/slecht = Mir geht es gut/schlecht
Handige zinnen voor in de les
Ik heb een vraag= Ich habe eine Frage
Guten Morgen = Goedenmorgen
Heeft u de toetsen al nagekeken? = Haben Sie die Klassenarbeiten schon korrigiert?
Heeft u de cijfers al? = Haben Sie die Noten?
Ich habe meine Hausaufgaben vergessen = Ik ben mijn huiswerk vergeten
Können Sie mir helfen? = Kunt u me helpen?
Darf ich bitte zur Toilette gehen? = Mag ik naar de wc?
Auf Wiedersehen = Tot ziens
Wensen en felicitaties:
Herzlichen Glückwunsch = De beste wensen
Alles Gute zum Geburtstag = Gefeliciteerd met je verjaardag
Gute Besserung = Beterschap!
Frohe Ostern =Vrolijk pasen
Frohe Weihnachten = fijne kerst/feestdagen
Guten Rutsch ins neue Jahr = Gelukkig nieuwjaar
Schöne Ferien = fijne vakantie
Toets 5: Praktijkopdracht Duitse muziek : Je maakt een poster over een Duitse artiest. Deze komt aan de muur in de klas te hangen. Je moet kort iets over deze artiest kunnen vertellen.
Deze toets telt 2 x mee.
(klik op het pijltje om te zien wat je moet leren en kennen)
Gedurende een hele les maak je een poster over een Duitse zanger(es) of Duitse band naar keuze. In de lessen daarvoor behandelen we een aantal bekende artiesten waar je uit kan kiezen, maar uiteraard mag je ook zelf iemand zoeken. Die poster mag je vormgeven zoals je zelf wil; kleurpotloden, stiften, verf, fotos, collages. Alles mag. Je mag je poster ook op je pc maken en die printen. Je krijgt een cijfer voor inzet, originaliteit, resultaat, vormgeving en volledigheid.
Deze toets telt 2 x mee.
Wat moet je in elk geval op je poster vermelden?
1 De naam van de artiest
Indien niet eigen naam maar een bandnaam of een artiestennaam, leg uit wat deze naam betekent. Vermeld ook leeftijd, waar ze vandaan komen, hoelang maken ze al muziek? Hebben ze ook prijzen gewonnen? Welke nummers zijn ooit hits geweest? Minimaal 50 woorden
2 Wat voor muziek het is (beschrijf de stijl, soort muziek / stroming, welke instrumenten hoor je, hoe wordt er gezongen, waar zingen ze over, kan je er op dansen?) Minimaal 40 woorden
3 Minimaal 3 fotos (zoeken via internet en dan printen en uitknippen)
4 Minimaal drie nummers van deze artiest vermelden, plus vertellen waar die over gaan
Vertel hoe de nummers heten, wanneer ze zijn uitgekomen en kijk of het ooit hits zijn geweest. Minimaal 130 woorden in totaal
5 Je mening. Waarom heb je voor deze artiest gekozen.
Minimaal 50 woorden
6 Stel dat je deze muziek voor een film zou gebruiken, wat voor film is dat (actie/horror/comedy/drama etc). Leg uit.
Minimaal 25 woorden
Verder heb je een voldoende als je:
Zorg besteed aan je vormgeving (ziet het er leuk om naar te kijken?)
Je optimaal gebruik maakt van de ruimte op je papier (Is alles mooi verdeeld)
Je poster aan het einde van de les klaar hebt, zodat ie aan de muur gehangen kan worden, denk dus aan de tijd, je hebt één heel lesuur
Vergeet niet je naam ergens te vermelden
Toets 6: Proefwerk periode 2 Tijdens dit proefwerk wordt alle grammatica en woordjes getoetst die we geleerd hebben in deze periode.
Werkwoord haben
Lidwoorden der, die en das
Hoofdletters
Getallen 0-50
Woordjes en zinnen
Deze toet stelt 2 x meer
(klik op het pijltje om te zien wat je moet leren en kennen)
1 Het werkwoord haben (hebben) Zie HIER de uitlegvideo
Ik heb - Ich habe
Jij hebt - Du hast
Hij/zij/het heeft - Er/sie/es hat
Wij hebben - Wir haben
Jullie hebben - Ihr habt
zij hebben - sie haben
U heeft - Sie haben
2 Lidwoorden der,die en das. Zie HIER de uitlegvideo
In het Nederlands zetten we voor alle zelfstandige naamwoorden DE of HET. (De tas/ HET boek). In het Engels is het allemaal gemakkelijk, daar zetten ze overal 'the' voor. (the book, the horse). In het Duits heb je drie mogelijke lidwoorden, namelijk der, die en das.
Hoe weet je nu welk lidwoord je moet gebruiken? Kort antwoord: Dat weet je niet en dus leer je bij elk zelfstandig naamwoord het bijbehorende lidwoord. Lang antwoord: Je moet inderdaad bij elk zelfstandig naamwoord weten of er der, die of das voor moet staan, maar er zijn wel een paar regels
DER (ook wel 'mannelijk' genoemd)
- bij alle woorden die overduidelijk mannelijk zijn: der Mann, der, Stier, der Opa, der Bruder, der Neffe
- Alle dagen van de week: der Montag, der Dienstag, der Mittwoch
- De maanden van het jaar: der Januar, der Februar
- De vier jaargetijden: der Sommer, der Winter
- Automerken: Der Audi, der Volkswagen
DIE (ook wel 'vrouwelijk' genoemd)
- bij alle woorden die overduidelijk vrouwelijk zijn: die Oma, die Tante, die Kuh, die Tochter
- Veel (maar niet alle!) woorden die eindigen op een -e: die Frage, die Schule, die Sonne
- Bloemen en bomen: die Rose, die Birke,
- Cijfers: die Eins, die Zwei, die Drei
- bij alle meervoudsvormen, dus ook als een woord mannelijk of onzijdig is: der Mann/die Männer, das kind/die Kinder, die Frau/die Frauen
DAS (ook wel 'onzijdig' genoemd)
- Veel (maar niet alle) woorden waar we in het Nederlands 'HET' voor zetten: het boek/das Buck, het huis, das Haus, het meisje/das Mädchen
- De kleuren: das Rot, das Gelb, das Grün
3 Hoofdletters. Zie HIER voor de uitlegvideo
Net als in het Nederlands gebruik je hoofdletters als je iets schrijft. Veel van de regels zoals die in Duitsland gelden, komen overeen met die bij ons:
Aan het begin van een zin
Voornamen en achternamen
Namen van landen, steden en gebieden
Bij zelfstandige naamwoorden: dit is alleen in het Duits. Dit betekent dat je een hoofdletter gebruik bij woorden zoals Bus, Mann, Kind, Kartoffel, Handy etc. Alle woorden waar je in het Nederlands 'de, het of een' voor kan zetten
Voorbeeldzin: Der Mann aus Arnhem kauft Bier und Wurst, weil seine Freunde zum Besuch kommen
4 Getallen. Zie HIER de uitlegvideo
0 - Null
1 - eins
2 - zwei
3 - drei
4 - vier
5 - fünf
6 - sechs
7 - sieben
8 - acht
9 - neun
10 - zehn
11 - elf
12 - zwölf
13 - dreizehn
14 - vierzehn
15 - fünfzehn
16 - sechzehn
17 - siebzehn
18 - achtzehn
19 - neunzehn
20 - zwanzig
21 - einundzwanzig
22 - zweiundzwanzig
23 - dreiundzwanzig
24 - vierundzwanzig
25 - fünfundzwanzig
26 - sechsundzwanzig
27 - siebenundzwanzig
28 - achtundzwanzig
29 - neunundzwanzig
30 - dreißig
40 - vierzig
50 - fünfzig
5 Idioom
1 maandag Der Montag
2 dinsdag Der Dienstag
3 woensdag Der Mittwoch
4 donderdag Der Donnerstag
5 vrijdag Der Freitag
6 zaterdag Der Samstag
7 zondag Der Sonntag
8 januari Der Januar
9 februari Der Februar
10 maart Der März
11 april Der April
12 mei Der Mai
13 juni Der Juni
14 juli Der Juli
15 augustus Der August
16 september Der September
17 oktober Der Oktober
18 november Der November
19 december Der Dezember
20 maand Der Monat
21 jaar Das Jahr
22 winter Der Winter
23 lente Der Frühling
24 zomer Der Sommer
25 herfst Der Herbst
26 weekend Das Wochenende
27 goede vrijdag Karfreitag
28 pasen Ostern
29 kerst Weihnachten
30 verjaardag Der Geburtstag
31 oud en nieuw Silvester
32 de feestdag Der Feiertag
6 Zinnetjes die je moet kennen
1Hoelaat is het? = Wie spät ist es?
2 Het is ...uur = Es ist .. Uhr
3 Het is 5 over ... = Es ist 5 nach ...
4 Het is 10 over .. = Es ist 10 nach ..
5 Het is kwart over.. = Es ist viertel nach..
6 Het is 10 voor half .. = Es ist 20 nach .. / Es ist 10 vor halb ..
7 Het is 5 voor half = Es ist 5 vor halb ..
8 Het is half .. = Es ist halb ...
9 Het is 5 over half .. = Es ist 5 nach halb ..
10 Het is 10 over half. = Es ist 20 vor ../Es ist 10 nach halb ..
11 Het is kwart voor .. = Es ist viertel vor..
12 Het is 10 voor .. = Es ist 10 vor ..
13 Het is 5 voor = Es ist 5 vor...
14 Kan ik je helpen? = Kann ich dir helfen?
15 Ik zoek een.. = Ich suche ein..
16 Ik wil graag...... = Ich möchte gern... / Ich hätte gerne....
17 Mag ik wat vragen? = Darf ich mal etwas fragen?
18 Ik zoek de wc = Entschuldiging, ich suche die Toilette
19 Mag ik de rekening? = Ich möchte gern zahlen
20 Waar vind ik .... = Wo finde ich...
21 Kunt u me helpen? = Können Sie mir helfen?
22 Is goed zo (wisselgeld niet nodig) = Stimmt so (als je iets extra aan fooi geeft)
23 Wil je één rekening of apart betalen? = Zusammen oder getrennt?
24 contact betalen of pinnen? = Zahlen Sie Bar oder mit Karte
25 ik ben gelukkig = Ich bin glücklich
26 ik ben verdrietig = ich bin traurig
27 ik ben kwaad/boos = ich bin wütend
28 ik ben blij = ich bin froh
29 ik ben verrast = Ich bin überrascht
30 ik ben bang voor.. = Ich fürchte mich vor ..
31 Wat vreselijk! = Wie eklig
32 ik ben enthousiast = Ich bin begeistert
33 Ik ben trots = Ich bin stolz
34 ik ben tevreden = Ich bin zufrieden